Ten aanzien van de vennootschapsbelasting is de kwalificatie van de vermogensverschaffing relevant. De wet op de vennootschapsbelasting discrimineert namelijk eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen (onder andere leningen). De vergoeding voor vreemd vermogen (rente) is namelijk in beginsel aftrekbaar. Terwijl de vergoeding voor eigen vermogen (dividend) niet aftrekbaar is. Het afwaarderen van een vordering kan (in beginsel) in aftrek worden gebracht op de fiscale winst. Terwijl een afwaardering op een deelneming niet leidt tot een lagere winst door toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Winsten van een deelneming zijn niet belast, maar verliezen zijn daardoor in beginsel ook niet aftrekbaar.

Leningen en de vennootschapsbelasting

De geschetste situatie is met name van belang wanneer een moedermaatschappij gelden leent aan een dochtermaatschappij. Wanneer een bank gelden leent aan een onderneming speelt deze vraag veelal niet, omdat de geldverschaffing tegen zakelijke voorwaarden zal zijn overeengekomen en derhalve de geldverschaffing kwalificeert als lening (vreemd vermogen). In het kader van groepsfinanciering behandelen we hierna de volgende onderwerpen: schijnlening, deelnemerschapslening, bodemlozeputlening, onzakelijke lening, laagrente lening en winstdrainage.

Schijnlening

Er is een contract overeengekomen waarin civielrechtelijk wordt gesproken over een lening, maar feitelijk is het de bedoeling geweest om kapitaal te verstrekken. Fiscaal aangemerkt als kapitaal en niet als lening.

Deelnemerschapslening

Betreft een geldlening die kenmerken heeft van eigen vermogen: een rente afhankelijk van de winst, onbeperkte looptijd (> 50 jaar) en achterstelling bij andere leningen. Fiscaal aangemerkt als kapitaal en niet als lening.

Voorbeeld: moeder versterkt aan dochter een achtergestelde lening met een looptijd van 50 jaar en een rente van 4% per jaar. De rente hoeft alleen te worden voldaan als de winst toereikend is. Kwalificeert als deelnemerschapslening: rentelast bij dochter niet aftrekbaar. Renteopbrengst valt bij moeder onder de deelnemingsvrijstelling.

Bodemlozeputlening

Betreft een lening die door een willekeurige derde niet zou zijn aangegaan, omdat de onderneming aan wie de lening wordt verstrekt zich in een zeer verliesgevende situatie bevindt. Fiscaal aangemerkt als kapitaal en niet als lening.

Onzakelijke lening

Betreft een lening met een (te) lage rente. Een onzakelijke lening zou door een onafhankelijke derde niet zijn aangegaan, omdat deze partij dan een hogere rente zou vragen. Fiscaal: verlies op vordering niet aftrekbaar. Rente wordt echter niet geherkwalificeerd tot dividend en blijft dus aftrekbaar bij schuldenaar en belast bij schuldeiser. De rente moet hierbij echter wel worden verhoogd tot wat als een zakelijke rente wordt beschouwd.

Voorbeeld: moeder verstrekt aan dochter een achtergestelde lening met een looptijd van 5 jaar en een rente van 2% per jaar. Een zakelijke rente zou 5% bedragen. Lening kwalificeert als een reguliere geldlening. Omdat de looptijd korter is dan 10 jaar is art. 10b VPB niet van toepassing. De rente dient wel in aftrek te worden genomen tegen 5% op grond van Art. 8b VPB. De renteopbrengst is bij de moeder belast tegen het zakelijke tarief.

Renteloze en laagrentende leningen met een looptijd langer dan 10 jaar

Voor geldleningen in concernverband met een looptijd langer dan 10 jaar en een werkelijke rente die in belangrijke mate (30%) lager is dan wat als zakelijk mag worden beschouwd is in zijn geheel niet aftrekbaar. Deze regeling ziet met name op belastingontwijking in internationaal verband.

Voorbeeld: moeder verstrekt aan dochter een achtergestelde lening met een looptijd van 20 jaar en een rente van 0,5% per jaar. Lening kwalificeert als een laagrentende geldlening. Omdat de looptijd langer is dan 10 jaar is art. 10b VPB van toepassing. De rente is in zijn geheel niet aftrekbaar bij de dochter. De renteopbrengst is bij de moeder belast tegen het zakelijke tarief.

Winstdrainage

Tot slot is in de wet op de vennootschapsbelasting een artikel opgenomen (art. 10a VPB), waarmee wordt voorkomen dat de belastinggrondslag wordt geminimaliseerd door eigen vermogen om te zetten in vreemd vermogen, zodat er een renteaftrek wordt gecreëerd (dochter keert bijvoorbeeld dividend uit aan moeder, maar blijft het bedrag schuldig aan de moeder of daadwerkelijk uitbetaald dividend wordt terug geleend van de moeder aan de dochter). Dochter is vervolgens rente verschuldigd (aftrekbaar) en moeder verantwoord een bate (belast). Tot dusver geen probleem. Is de moedermaatschappij echter niet belastingplichtig voor de VPB (zij is bijvoorbeeld een stichting zonder winstoogmerk) of is gevestigd in het buitenland met een gunstig belastingklimaat dan ondervindt Nederland nadeel van deze constructie. Art. 10a VPB ziet op deze constructies en stelt dat bij het bepalen van de winst de rente en kosten ter zake van dergelijke schulden aan een verbonden partij niet aftrekbaar zijn.

Reacties

Leave A Comment

Roel

Fijn artikel, maar...

Toch meer hulp nodig?

Gerelateerde pagina's